De werking van de steunmaatregelen voor kunstenaars

Veel makers en instellingen in de culturele en creatieve sector hebben nog steeds acute zorgen over hun voortbestaan door de gevolgen van corona. Het steunpakket waarmee de Rijksoverheid de culturele en creatieve sector ondersteunt als aanvulling op de generieke maatregelen, is gericht op het ondersteunen van vitale onderdelen van de culturele infrastructuur. Het idee is dat de aanvullende ondersteuning uiteindelijk terecht komt bij ‘makers en uitvoerders in de sector’ (Engelshoven 2020). In welke mate dit ook gebeurt, is nog niet duidelijk. Tegelijkertijd bestaat er ook nog geen duidelijk beeld van de mate waarin de generieke maatregelen aansluiten bij de praktijk van deze makers en uitvoerders en daadwerkelijk bij hen terecht komen. Inzicht in hoe deze generieke maatregelen acute financiële zorgen weg weten te nemen, is dan ook van belang.

Met behulp van verschillende bronnen die inmiddels zijn gepubliceerd of ons beschikbaar zijn gesteld, proberen we in dit artikel een zo goed mogelijk beeld te schetsen van hoe de generieke maatregelen terechtkomen in de culturele en creatieve sector. De sector is veelzijdig en niet alle bronnen zijn even goed op elkaar af te stemmen . Daarom wordt na een inventarisatie van het gebruik van de generieke maatregelen voor ondernemers en zzp’ers gekeken naar meer specifieke ontwikkelingen in inkomsten van verschillende soorten makers. Om vervolgens een beeld te krijgen van wat deze ontwikkelingen concreet kunnen betekenen, worden de eerste resultaten besproken van een enquête naar de gevolgen van corona die huurders van broedplaatsen ervaren. In een later stadium zal ook nader naar andere disciplines worden gekeken. In dit artikel blijven de resultaten voornamelijk bij voorlopige en bredere constateringen. Na de zomer worden meer betrouwbare gegevens verwacht om met meer detail naar de ontwikkelingen te kunnen kijken. 24 juli 2020

De generieke maatregelen

De Creatieve Coalitie verspreidde via de Kunstenbond een enquête om van makers te horen of ze gebruik hebben kunnen maken van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO) dan wel de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren (TOGS). Deze enquête werd tussen 16 april en 28 mei  door 3.486 respondenten binnen 17 verschillende beroepsgroepen ingevuld, waaronder acteurs, beeldend kunstenaars, technici en componisten. Wat daarbij direct opvalt, is dat ruim de helft van de respondenten aangeeft tot meerdere beroepsgroepen te behoren, oftewel: een hybride beroepspraktijk te hebben. Voor het aanvragen van een TOGS kan dit van invloed zijn omdat dit alleen kan wanneer de hoofd- of nevenactiviteit waarmee de aanvrager bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven, past binnen de SBI-codes die zijn geselecteerd voor een TOGS.[1] Vanuit het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) zijn gegevens aangeleverd over het aantal MKB-bedrijven waaraan een TOGS is toegekend. De MKB-bedrijven zijn hierin een goede toetssteen voor de culturele en creatieve sector. Tachtig procent van de banen binnen de economische activiteit ‘cultuur, sport en recreatie’ bevindt zich namelijk bij MKB-bedrijven.

Binnen het totale aantal MKB-bedrijven is aan de hand van de SBI-codes het aantal culturele bedrijven uit te lichten (zie bijlage 1). Culturele bedrijven vormen 22,3 procent van alle MKB-bedrijven. Vooral bedrijven waar één persoon werkzaam is, zijn sterk vertegenwoordigd in het totaal. Bij de bedrijven waaraan een TOGS is toegekend, is het aandeel culturele bedrijven aanzienlijk lager. Van de totale hoeveelheid MKB-bedrijven dat een TOGS ontving, kwam 7,6 procent uit de culturele en creatieve sector. Bij de bedrijven hierbinnen met één werkzame persoon was 11,1 procent een cultureel bedrijf (figuur 1).

[1] SBI staat voor Standaard Bedrijfsindeling.

Figuur 1: Aantal culturele bedrijven in totaal aantal MKB-bedrijven

Bron: CBS/Ministerie van EZK (maatwerk), bewerking Boekmanstichting

Struikelblokken bij de TOGS

Dat relatief weinig culturele bedrijven succesvol gebruik hebben gemaakt van een TOGS, zou verklaard kunnen worden met behulp van de enquête van de Creatieve Coalitie. Hierin wordt gevraagd of respondenten een TOZO of TOGS hebben aangevraagd, maar daarnaast kan worden aangegeven waarom deze niet is ontvangen of überhaupt niet is aangevraagd. Een derde van alle respondenten geeft aan niet te voldoen aan de vereiste voor een TOGS dat de vaste zakelijke lasten tussen half maart en half juni 2020 hoger moeten zijn dan 4.000 euro. Eveneens een derde geeft aan problemen te hebben met de vereiste dat het werkadres niet overeen mag komen met het huisadres. Voor deze laatstgenoemde voorwaarde is een uitzondering gemaakt voor horecaondernemingen en ambulante ondernemingen (bijvoorbeeld autorijscholen, taxibedrijven en kermisexploitanten), maar niet voor culturele ondernemingen als festivals of muziekdocenten.

In een enquête die door Buma/Stemra en Sena is verspreid, komt de problematiek van deze vereiste ook duidelijk naar voren. De enquête werd door 2.035 rechthebbenden van deze organisaties ingevuld en ruim de helft (54,2 procent) van hen geeft aan geen TOGS te ontvangen omdat ze deze niet hebben aangevraagd of er niet voor in aanmerking komen. Van de 713 respondenten die aangeven niet in aanmerking te komen voor een TOGS, geeft ruim 61 procent aan dat de reden hiervoor is dat het vestigingsadres hetzelfde is als het huisadres. Vergelijkbare cijfers komen terug in de resultaten van Survey on Stage, een enquête die op initiatief van vertegenwoordigers uit de podiumkunsten is opgesteld in samenwerking met het Platform voor Freelance Musici en ondersteund werd door onder meer Kunsten ’92, de Creatieve Coalitie, de Kunstenbond en GroenLinks (Niels et al. 2020). Van de 1.525 zzp’ers die deze enquête tussen 18 en 22 juni invulden, geeft 62 procent aan geen recht te hebben op een TOGS.

TOZO

Voor het toekennen van de TOZO staat ondernemerschap op de eerste plaats. Daarbij wordt gesteld dat ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel (KvK) en voldoen aan het urencriterium waarbij jaarlijks tenminste 1.225 uren aan de onderneming worden besteed belangrijke indicatoren zijn van zelfstandig ondernemerschap (Ministerie van SZW 2020). Zo’n zestig procent van de 3.486 respondenten bij de enquête van de Creatieve Coalitie geeft aan de TOZO te hebben aangevraagd. 83 procent hiervan heeft deze ook ontvangen, de rest niet of weet dit nog niet. Dit is bijna de helft (49,7 procent) van de totale groep. Opvallend is dat hierbij van de 1.228 musici die de enquête invulden, slechts 709 een TOZO aanvroegen, waarvan 384 succesvol. Dat betekent dat de TOZO bij 31 procent van de musici terecht kwam. Ook in de enquête van Buma/Stemra en Sena geeft een kleiner deel van de respondenten aan de TOZO te hebben aangevraagd en/of ontvangen, namelijk 39,6 procent. Bij laatstgenoemde enquête is ook te achterhalen wat de redenen zijn om deze niet toegekend te krijgen. De belangrijkste daarbij is dat het inkomen te hoog is (36,5 procent).[2]

Dat het inkomen tijdens de eerste drie maanden te hoog was voor een vergoeding, wil echter niet zeggen dat deze culturele professionals geen zorgen over inkomen hebben. Een groot deel van de respondenten die Survey on Stage invulden (42 procent), heeft vanaf september aanvullende financiering nodig om niet om te vallen. Nog eens 31 procent voorziet deze noodzaak vanaf januari 2021.

Wat ook naar voren komt in de Survey on Stage, is dat het wegvallen van inkomsten nog niet achter de rug is. Voor de periode tot 1 juni schat 57 procent van de respondenten in dat ze tussen de duizend en zesduizend euro zijn misgelopen. Nog eens twintig procent schat de verloren inkomsten op zesduizend tot tienduizend euro. Voor de rest van 2020 (na 1 juni) schat 53 procent duizend tot tienduizend euro mis te lopen, en nog eens 18 procent tien- tot vijftienduizend euro. Een achterliggend probleem hierbij is dat 39 procent van de muzikanten aangeeft dat er al optredens zijn afgezegd die na december 2020 zouden plaatsvinden. Het problematische daarin is dat tot nu toe 67 procent van de respondenten geen vergoeding heeft gekregen vanuit geannuleerde contracten.

Bij de makers die reageerden op een enquête die we hebben uitgezet om een beeld te krijgen van de gevolgen van corona op huurders van broedplaatsen, zegt 43,4 procent van de respondenten op het moment van invullen 60 tot 100 procent van de inkomsten te hebben verloren.

[2] Andere redenen zijn bijvoorbeeld het niet voldoen aan het urencriterium (12,8 procent), het ontbreken van inkomensschade als gevolg van de coronacrisis (10 procent) en dat het bedrijf (nog) niet staat ingeschreven bij de KvK (8,5 procent).

Figuur 2: Percentage verlies huurder broedplaatsen

Bron: Enquête Boekmanstichting

Beeldend kunstenaars en broedplaatsen

Maar wat betekent de terugval in inkomen nu eigenlijk concreet voor zowel makers als de delen van de sector waarmee zij contact hebben? Eén van de manieren om naar de invloed van de maatregelen op beeldend kunstenaars te kijken, is om te zien of de betaling van hun atelierruimtes wordt beïnvloed. Wanneer we daarbij focussen op broedplaatsen, komen niet alleen de makers in beeld, maar ook een deel van de keten waarmee ze direct in verbinding staan en daarom ook invloed op uitoefenen. In Metropolis M omschreef Roel Griffioen de situatie bij broedplaatsen als volledig omgedraaid van hoe deze normaliter is: ‘In veel steden laat de situatie zich in “normale tijden” samenvatten als: beperkt aanbod, veel vraag. Door de coronacrisis is de situatie omgedraaid. Nu is het vraagstuk voor veel ateliergebouwen, verhuurders en intermediairs: hoe houden we genoeg huurders aan boord?’ (Griffioen 2020). Hij geeft daarbij aan dat het aan cijfers ontbreekt om van deze nieuwe situatie een goed beeld te krijgen. Atelierbeheerder SLAK had al een eerste uitvraag gedaan onder haar huurders en inmiddels heeft ook Platform BK over een enquête onder huurders van broedplaatsen gerapporteerd (Platform BK 2020).

Ook de Boekmanstichting heeft een enquête verspreid om zicht te krijgen op de gevolgen van corona voor de huurders van broedplaatsen. Deze werd onder meer verspreid door beheerders en koepelorganisaties als SLAK, DCR, het LOA en Stroom Den Haag. De vragen hierin zijn gebaseerd op een enquête die al was verspreid door het Utrechts Broedplaatsenoverleg. De enquête van de Boekmanstichting is door 142 huurders ingevuld. Deze respondenten zijn voornamelijk huurders van atelierruimte via SLAK in Arnhem (57) en Nijmegen (37). Daarbij is het van belang om op te merken dat het overgrote deel van de respondenten beeldend kunstenaars is (83, ofwel 58,9 procent). Er zal in het vervolg van dit artikel dan ook voornamelijk worden gekeken naar een breder beeld rondom beeldend kunstenaars. Met aanvullende bronnen wordt gekeken welke overige inzichten nog kunnen worden opgehaald.

Zorgen over de financiële impact

Begrijpelijkerwijs brengt de situatie die is ontstaan met het stilleggen van grote delen van het maatschappelijke en culturele leven zorgen met zich mee. De zorgen over de financiële impact van de coronacrisis op de organisatie, onderneming of kunstpraktijk zijn duidelijk terug te zien. Meer dan de helft van de respondenten maakt zich grote zorgen. Bij de huurders in de Utrechtse broedplaatsen zijn deze zorgen minder groot. Dit zou echter kunnen komen omdat de Utrechtse enquête eerder verspreid is en de zorgen over de hele linie zijn toegenomen.

Figuur 3: Zorgen over financiële impact, van geen zorgen (0) tot ernstige zorgen (5)

Bron: Enquête Boekmanstichting

Deze zorgen zijn in belangrijke mate te verklaren doordat activiteiten worden afgezegd. Uit antwoorden op de open vraag over de reden dat inkomsten wegvallen, zijn bijna alle antwoorden variaties op het wegvallen van activiteiten die inkomsten genereren.

De financiële zorgen vertalen zich niet in acute zorgen over het kunnen betalen van de huur van ateliers. Zo’n twee derde van de respondenten (65,9 procent) geeft aan dat ze verwachten de huur nog 6 maanden of meer te kunnen betalen als de huidige situatie zou aanblijven. Tellen we hierbij de reacties uit Utrecht, dan neemt dit percentage iets af (58,2 procent), maar het blijft een ruime meerderheid. Tegelijkertijd blijkt uit de resultaten van Platform BK dat 28,6 procent van de respondenten overweegt de huur van een atelier op te zeggen, terwijl het atelier dat de respondenten huren door deze respondenten als zeer belangrijk (gemiddeld een 8,8) wordt gezien voor het ondersteunen van hun professionele praktijk.

Hierbij ontstaat de vraag hoe ondersteuning vanuit de overheid bij deze kunstenaars terecht komt. Het meldpunt TOZO en TOGS van de Creatieve Coalitie werd door 404 beeldend kunstenaars ingevuld. Hiervan geven 250 kunstenaars aan de TOZO aangevraagd te hebben. 208 van hen hebben deze ook gekregen. 50 beeldend kunstenaars hebben een TOGS aangevraagd, 20 van hen kregen deze toegewezen. Van de beeldend kunstenaars geven er 86 aan dat zij een TOGS niet hebben aangevraagd of niet gekregen omdat ze een werkadres hadden op hun woonadres. Bij 125 kunstenaars komen de vaste zakelijke lasten niet boven de €4.000.

Wat daarbij van belang is, is dat de marges bij beeldende kunstenaars klein zijn. Van alle kunstdisciplines hebben beeldend kunstenaars veruit het vaakst een bruto jaarinkomen onder de dertig duizend euro (CBS 2017). In 2017 was het gemiddelde bruto maandinkomen van alumni van HBO-opleidingen voor autonome beeldende kunst 1.225 euro (Vinken et al. 2019). Juist het kunnen huren van betaalbare werkruimte maakt het werken mogelijk. Als deze kunstenaars de huur van hun ateliers uiteindelijk echter niet kunnen betalen en het maatschappelijk vastgoed waarin broedplaatsen en andere culturele verzamelgebouwen zijn gehuisvest, niet aanvullend wordt ondersteund, valt een belangrijk onderdeel van de culturele keten weg. Hierdoor verdwijnt een aansluiting tussen partijen in het veld die onmisbaar is voor de productie en consumptie van beeldende kunst. 125 beeldend kunstenaars binnen de enquête van de Creatieve Coalitie maakten geen aanspraak op een TOGS, of waren in de veronderstelling daarop geen aanspraak te maken, omdat zij in drie maanden minder dan €4.000 euro aan vaste lasten hebben. Dit wil echter niet zeggen dat zij geen steun nodig hebben om hun praktijk overeind te houden. Het relatief lage aantal culturele MKB-bedrijven dat binnen de kaders van de TOGS valt suggereert dat dit voor meer ondernemers in de culturele en creatieve sector geldt. Er is dan ook meer onderzoek nodig naar wat de verschillende delen van de sector nodig hebben, wat daarvoor al gebeurt, maar vooral ook wat er nog moet gebeuren om te voorkomen dat de sector onherstelbare schade oploopt.

Addendum (26 juli):

Uit enkele reacties op dit artikel valt op te maken dat de verwachting was dat ook een beeld zou worden gegeven van de aanvullende steunmaatregelen die vanuit het Ministerie van OCW en de rijkscultuurfondsen zijn genomen om de noden in de sector te verlichten. Het doel van dit artikel is echter juist om te zien waar de gaten vallen bij de generieke maatregelen. Zo wordt duidelijker waar de behoefte ligt waarin hopelijk wordt voorzien vanuit het aanvullende steunpakket van €300 mln en wat daarop vanuit de fondsen wordt bijgelegd. Het artikel gaat dus juist niet in op dit steunpakket, omdat over de werking hiervan nog geen gegevens beschikbaar zijn.

Dit artikel is tot stand gekomen met dank aan informatie die werd gedeeld door de Kunstenbond, Buma/Stemra, Sena, Platform BK, Vechtclub XL, het Landen Overleg Ateliers en alle makers en organisaties die de verschillende enquêtes hebben ingevuld.

Dit artikel is onderdeel van het coronaplatform voor onderzoeksvragen en kennisdeling in cultuur.Bekijk het platform

Auteur: Rogier Brom