Kunsten ’92: Minimale meerkosten eerlijke betaling cultuursector berekend

OP WEG NAAR HET NIEUWE NORMAAL
Minimale meerkosten van eerlijke betaling in de cultuursector berekend

Kunsten ’92 heeft, met ondersteuning van OCW, laten onderzoeken wat het minimaal extra kost om voor structureel gesubsidieerde instellingen in de cultuursector tot eerlijke betaling te komen. De culturele en creatieve sector is een professionele sector die ernaar streeft om fatsoenlijk te belonen en heeft daarom zelf het initiatief genomen om te laten berekenen welke minimale meerkosten op korte termijn zijn gemoeid met de toepassing van de Fair Practice Code * en met de indexering van lonen en tarieven. Het onderzoek wordt vandaag aan minister van Engelshoven overhandigd.

Aanleiding voor dit onderzoek is de zorgwekkende arbeidsmarktsituatie van veel werkenden in de culturele en creatieve sector (zoals in verschillende rapporten en verkenningen in de afgelopen jaren vastgesteld door onder meer SER en Raad voor Cultuur) en het besluitvormingstraject over de cultuurstelselperiode 2021 – 2024. De minister spreekt hier in juni over met de Tweede Kamer.

OnderzoekHet onderzoek is uitgevoerd in een aantal deelsectoren: meerjarig gesubsidieerde podiumkunsten (vier genres: theater, dans, muziektheater en muziek), alle middelgrote en grote musea, en alle presentatie-instellingen voor beeldende kunst. Bovendien betreft het dat deel van de culturele sector waarvoor de rijksoverheid primair de financiële verantwoordelijkheid draagt. Niet-gesubsidieerde instellingen zijn nog niet onderzocht, evenals film, festivals en de creatieve industrie. De berekende meerkosten gaan uit van de huidige omvang van de sector.

Conclusies
De minimale meerkosten van de Fair Practice Code bedragen in totaal € 25,4 miljoen (loonpeil 2021). Deze meerkosten bestaan voor iets minder dan de helft uit een compensatie voor onbetaald structureel overwerk en voor ruim de helft uit een compensatie voor tekortschietende beloning (ten opzichte van een bestaande cao of beloningsrichtlijn).

Daarnaast moet rekening worden gehouden met de indexering (loonstijging): om de beloning van werkenden in de onderzochte delen van de culturele en creatieve sector gelijke tred te laten houden met de rest van de economie (2017 – 2021) is een bedrag van € 64,7 miljoen nodig.

Vervolg
> Uit het onderzoek komt naar voren dat het mogelijk is om met relatief kleine bedragen knelpunten bij vele kleinere instellingen al op korte termijn op te lossen. Hiervoor kunnen middelen uit het nog beschikbare budget (ca. € 28 miljoen van de € 80 miljoen van het regeerakkoord) worden aangewend.
> Prijs- en loonkostenindexatie in de cultuursector dient gelijke tred te houden met de rest van de economie en moet daarom structureel jaarlijks toegekend worden.
> Fatsoenlijke beloning in de cultuursector is niet alleen de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid, maar evenzeer van provincies en gemeenten.
> Opdracht aan het culturele veld is om oplossingen te zoeken binnen bestaande cao’s en richtlijnen, die voor verbetering vatbaar zijn. Waar cao’s en richtlijnen ontbreken zal de sector die zelf moeten ontwikkelen; hierin kunnen het veld en in het bijzonder de sociale partners hun verantwoordelijkheid nemen.
> De personeelsopbouw binnen organisaties is ook een punt van aandacht voor de cultuursector: in het algemeen zijn de onderzochte deelsectoren buitengewoon sterk geflexibiliseerd.
> De meerkosten voor nog niet onderzochte onderdelen van de culturele en creatieve sector zullen nader in kaart moeten worden gebracht.

LEES HIER HET VOLLEDIGE RAPPORT

Bron: Kunsten ’92