De Filmkrant over de start van Cannes

De 68ste editie van het Festival du Cannes opende gisteravond op de rode loper met La tête haute. Iets verderop keek de pers alvast naar Matteo Garrone’s bizarrosprookje Tale of Tales en liep totaal verdwaasd de zaal uit.

Vorig jaar opende het Festival van Cannes met Grace, een prinsessensprookje dat nog voor de officiële opening als een pudding in elkaar zakte. Dat deed de toch al breekbare reputatie van festivalopeners hier geen goed. Dit jaar moest het anders. Gisteravond opende Emmanuelle Bercots La tête haute (Standing Tall) de 68ste editie. Geen glitterati fest — ondanks een mooie rol van Catherine Deneuve, de onbetwiste koningin van de Franse film — maar een serieus drama over de wanhopige pogingen van de Franse jeugdzorg om een jonge kerel op het rechte pad te houden. Het was zeker iets anders dan Nicole Kidman die regaal maar tevergeefs door de tuinen van Monaco schreed. La tête haute is goed geacteerd, met sterk voorwaarts momentum dat Bercot zeker driekwart van de film volhoudt — daarna sleept de film zich naar z’n einde — maar vet aangezet. Het miste finesse.

Finesse en bombast zijn de tegenkrachten die hier als vanouds op elkaar inspelen, maar je kunt het ook op zoveel andere manieren zeggen. De duizend-en een-euro-per-nachthotels en de zwervers. Het sterrendom en de mensen die in de massa buiten het Palais du Festival anderhalve dag onder een parasolletje schuilen om een glimp van een gezicht op te vangen. De ochtendzon die alles weer nieuw maakt en de avondzon die de nacht inluidt. En taxirebel Uber die de status quo probeert te doorbreken door vanaf Nice voor 160 euro helikopterritten aan te bieden. Magie voor de een, nouveau blasé voor de ander.

Dat gold gisteravond zeker voor Matteo Garrone’s bizarrosprookje Tale of Tales. Een halve zaal applaudisseerde voor deze potpourri fantasy van klassieke verhalen, de rest liep verdwaasd naar buiten. What the hell wilde Garrone, die de weg al behoorlijk kwijt was met Reality, met deze mix van Belle and the Beast, The Prince and the Pauper en nog een dozijn sprookjes? Hoe meer makers tegen het overheersende realisme durven in te gaan, hoe beter. Maar Tale of Tales mist richting en substantie.

Het is ook het festival van de terugkeer van maar liefst zes Aziatische makers waar ongeduldig naar wordt uitgegeken. Apichatpong Weerasethakul, die in 2010 de Gouden Palm won met Uncle Boonmee, screent in zijprogramma Un Certain Regard met een zelfverklaard vervolg op Tropical Malady. Kore-eda’s Our Little Sister werd gisteren twee keer in hele kleine zalen vertoond waardoor bijna niemand de film te zien kreeg. Laten we zeggen dat de maker zich op vertrouwd terrein beweegt met dit verhaal over drie zussen die op weg naar de begrafenis van hun vader voor het eerst hun halfzusje ontmoeten. Taiwanees minimalist Hou Hsiao-hsien komt zowaar met een martial arts extravaganza over een meisje dat getraind wordt als huurmoordenaar. In Kiyoshi Kurosawa’s Journey to the Shore wandelt Mizuki’s op zee verdronken echtgenoot drie jaar later plotseling haar huis binnen. Waarom deed hij er zo lang over, wil ze weten. Openingsfilm van Un Certain Regard is Naomi Kawase’s An, een eerbetoon aan een gerecht — red bean paste — en een verhaal over oude wonden die lang verborgen zijn gebleven. En nou vergeet ik bijna Jia Zhang-ke die hier is met Mountains May Depart en die nota bene vanmiddag om vijf uur een masterclass geeft. Zonder meer een van de belangrijkste filmmakers van het moment.

Er is zoveel meer — Macbeth, Todd Haynes, Sorrentino, Moretti, Gaspar Noë — maar nu eerst Mad Max: Fury Road, de helletocht die de afgelopen dagen buiten de bubbel van het festival de filmhemel in is gezongen.

Bron: De Filmkrant