Verslag Voorjaarsoverleg op 12 juni 2013
Kan de Nederlandse filmwereld iets leren van het Belgische filmsucces? Daarover ging het in het tiende jaarlijkse voorjaarsoverleg in het Ketelhuis. De conclusie in goed Vlaams: “Nobody knows nothing.”
Onder de titel ‘Wat hebben de Belgen wat wij niet hebben?’ keek de Nederlandse filmwereld met therapeutische hulp van een Vlaamse filmdelegatie eens goed in de spiegel. Waarom zijn Belgische – Waalse en Vlaamse – films zo succesvol op internationale festivals en Nederlandse films (nee, we vergeten Borgman niet) veel minder? De directeur van het Vlaamse Filmfonds (VAF) Pierre Drouot, die alleen al met zijn grijze baard indruk maakte, ging uitvoerig in op de werkwijze van zijn fonds.
Een opmerkelijk verschil met het Nederlandse Filmfonds is dat 65% van het budget naar eigenzinnige artistieke films gaat en 35% naar mainstreamfilms. In Nederland is dat precies andersom. Puur commerciële films, zoals Kabouter Plop en Mega Mindy, ondersteunt het VAF al helemaal niet. Zij moeten hun geld uit de markt halen.
Opmerkelijk was verder dat Drouot veel waarde hecht aan persoonlijk contact. Het VAF werkt met uit zes leden bestaande commissies, die oordelen over filmprojecten. Voor ieder project is binnen de commissie een contactpersoon, die in gesprek gaat met de indieners ervan. Zo krijgt hij een beeld van de motivatie en drive van de producent en filmmaker achter het project. Deze aandacht voor de menselijke factor vindt Drouot, die sinds 2005 het VAF leidt, zeer belangrijk.
Regisseur Koen Mortier (Ex-Drummer, 22 Mei), die ook achter de tafel zat, benadrukte de belangrijke rol van Drouot. “Hij begrijpt en houdt van film en gaat daardoor tot het uiterste.” Dat ‘uiterste’ uit zich niet in het soort bemoeizucht dat we kennen van het Filmfonds. Het VAF vraagt geen marketingplan en wil ook geen zeggenschap over de eindmontage. De film is van de filmmaker, vindt Drouot.
Naast het succesvolle VAF-beleid heeft Vlaanderen sinds 2004 nog een troef: de tax shelter, de belastingmaatregel die investeren in film fiscaal aantrekkelijk maakt. Vorig jaar leverde de maatregel 120 miljoen euro op. Dat slechts 35% van het tax sheltergeld bij film terechtkomt en de rest blijft hangen bij banken, fiscale tussenpersonen (‘cowboys’, volgens Drouot) heeft in België tot veel kritiek geleid. Op initiatief van de branche is de maatregel recent aangepast, zodat ‘ongebreidelde rendementen’ niet meer mogelijk zijn.
Cameraman Richard Oosterhout, die veel in Vlaanderen werkt, voerde de discussie terug naar de vraag wat de Belgen hebben en wij niet. Zijn kritiek was niet mals. In Nederland ziet hij teveel films die op elkaar lijken (“bijna allemaal op dezelfde manier gemaakt en bedacht”), komt hij te vaak dezelfde acteurs tegen in films (“zie je dezelfde acteur met een plaksnor”) en mist hij in veel films ‘de drive om juist dit verhaal te willen vertellen’.
Was aan het einde van de avond nu helemaal duidelijk waar het lek zat in Nederland? Nou nee. Het Vlaamse systeem verschilt ook weer niet zoveel van het Nederlandse dat het alles verklaart. Succes heeft altijd ook een raadselachtige kant. In de woorden van producent Tomas Leyers: “Het blijft altijd een black box-gebeuren.”
Bron: de Filmkrant