Nieuwe juridische column van Remco Klöters – ‘Billijk vergoed of liever goed gehonoreerd?’

Sinds begin 2012 is Remco Klöters (advocaat media- en intellectuele eigendomsrecht bij Van Kaam advocaten) columnist voor de NBF website. In zijn columns zal hij aandacht besteden aan diverse juridische onderwerpen en actualiteiten op het gebied van film en televisie. De eerste column van 2013 heeft als titel: ‘Billijk vergoed of liever goed gehonoreerd?’.

Klik hier voor de column in pfd.

‘Billijk vergoed of liever goed gehonoreerd?’ – door mr Remco Klöters

In een vorig artikel op deze website ging ik al in op het wetsvoorstel auteurscontractenrecht dat inmiddels al weer even bij de Tweede Kamer ligt. Achterliggend doel hiervan vormt het versterken van de positie van makers en uitvoerende kunstenaars (zoals acteurs en zangers) ten opzichte van de ‘machtige’ producenten.

Een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel is een drietal bepalingen dat het recht op een proportionele billijke vergoeding zouden moeten versterken. In dit artikel ga ik in op de vraag of filmmakers en acteurs wel behoefte hebben aan deze nieuwe aanspraken op een billijke vergoeding.

Wet

In de huidige wet is al jarenlang vastgelegd dat een film- of televisieproducent de makers en acteurs voor de exploitatie een billijke vergoeding verschuldigd is. Indien er geen andere afspraken liggen vormt deze vergoeding een soort ruilmiddel voor de wettelijk geregelde overdracht van rechten aan de producent. Tegelijkertijd is het een gangbare en min of meer geaccepteerde praktijk dat deze billijke vergoeding wordt afgekocht met het honorarium. Dat heeft voor- en nadelen.

De voordelen: voor producenten is duidelijk dat ze kunnen doen wat ze willen en makers krijgen een hogere vergoeding.

De nadelen: producenten moeten meer betalen en vooral acteurs lopen risico op het Swiebertje-effect: bij een ongekend succes kunnen zij meer moeite hebben om nieuwe rollen te krijgen, terwijl zij daarvoor niet gecompenseerd worden.

Wetsvoorstel

In het wetsvoorstel wordt er een mogelijkheid gecreëerd om de Minister van OCW via een collectieve beheersorganisatie (cbo) een verzoek te doen de hoogte van een dergelijke vergoeding voor een bepaalde branche of periode te laten vaststellen. Het is overigens maar de vraag of dat mededingingsrechtelijk door de beugel kan.

Verder zit er een aanvullende billijke vergoeding in de koker voor ten tijde van de afspraken nog niet bekende vormen van exploitatie en is het de bedoeling een ‘bestsellersbepaling’ te maken die eveneens een billijke vergoeding biedt aan makers van succesvolle producties. De rechter kan dan vaststellen dat er een ernstige onevenredigheid bestaat tussen de vergoeding voor de maker en de opbrengst voor de exploitant.

Al deze nieuwe grondslagen voor billijke vergoedingen klinken natuurlijk mooi voor de makers, maar tegelijkertijd vrees ik dat zij niets zullen veranderen aan de status quo en deze mogelijk zelfs zullen verslechteren.

Realistisch?

Zowel in de literatuur als de rechtspraak is de afgelopen jaren gebleken dat het nu al niet meevalt overeenstemming te bereiken over wat nou een billijke vergoeding is. Dat is ook niet zo gek.

Voor alle bij een film betrokken makers bestaan immers weer andere rechten en aanspraken. Zo kunnen componisten en tekstschrijvers aankloppen bij Buma en hebben anderen weer aanspraak op leenrecht-, thuiskopie en kabelrechtvergoedingen. Al die elementen zullen per categorie makers moeten worden meegenomen bij de beoordeling van de vraag of men daarmee al billijk gecompenseerd is. De individuele makers verschillen natuurlijk sterk. Voor de maker van een decorstuk zal een andere vergoeding billijk zijn dan voor de scenarist, wat overigens ook zal afhangen van de vraag of sprake is van een psychologisch drama of een actiefilm. Helemaal lastig wordt het wanneer de billijkheid van de inkomsten ten aanzien van een internationale coproductie zou moeten worden beoordeeld, aangezien er in andere landen weer compleet andere regelingen gelden.

Daarnaast zal de billijkheid ook moeten worden beoordeeld in het licht van de exploitatie en opbrengst van een film. Is de billijkheid afhankelijk van de bruto opbrengst, of de uiteindelijke winst voor de producent en hoe moeten bijvoorbeeld secundaire inkomsten zoals die uit reclame worden gewogen? Veel onduidelijkheid bestaat over de status van het honorarium van de maker. Is dat een vergoeding van de feitelijke werkzaamheden van de maker of vooral een vergoeding voor de overdracht van rechten?

En dan resteert dus nog steeds de vraag: is het billijk dat een bepaalde maker naast zijn honorarium en naast de andere genoemde collectieve vergoedingen nog een extra, specifiek op zijn bijdrage afgemeten billijke vergoeding ontvangt en zo ja: wanneer? Dit zijn vragen waar de cbo’s, rechters en overige betrokkenen niet snel uit zullen komen. En is het überhaupt wel billijk als makers alleen meedelen in succes, maar geen honorarium hoeven in te leveren wanneer de producent er flink bij inschiet?

Gevolgen

Stel dat er met vergoeding van alleen een honorarium inderdaad sprake is van een ‘onbillijke situatie’. Dan zal er dus bijbetaald moeten worden. Dat risico zal door producenten worden ondervangen in lagere honoraria, het logische gevolg van een succesafhankelijke, billijke vergoeding.

Ook de zekerheid voor de financiers wordt minder: bij een succes zullen er immers meer partijen aanspraak maken op de opbrengst. Dat betekent dat financiers minder makkelijk zullen investeren en sterkere garanties zullen verlangen. Dat zal de financieringen in films doen verminderen en dus ook tot minder werk leiden. Geen wenselijk gevolg voor makers.

Conclusie

Het is maar de vraag of de oude en voorgestelde nieuwe aanspraken op billijke vergoedingen wel iets toevoegen aan de imperfecte, statische afkoop via het honorarium.

Mijn inschatting is dat de regelingen onvoldoende toe kunnen voegen. Het is vooralsnog niet reëel te verwachten dat alle makers in de toekomst op een op maat gemaakte en boven het honorarium komende vergoeding voor hun bijdrage zullen kunnen rekenen. Voor makers van meer ondergeschikte elementen zouden we daarmee moeten kunnen leven. Voor met name acteurs is dat wellicht minder acceptabel, vooral wegens het genoemde Swiebertje-effect.

Het grootste probleem waar de acteurs echter mee zitten is de acteurs zelf: het aantal acteurs dat te trappelen staat om te spelen is nou eenmaal vele malen groter dan het aantal rollen. Dat betekent dat acteurs op een paar sterren na altijd in een zwakke positie zullen zitten en dat zij wellicht beter genoegen kunnen nemen met een goed uitonderhandeld honorarium en bij een blockbuster de kans op de exposure voor een definitieve doorbraak.

Remco Klöters is advocaat en een specialist op het gebied van het media-, auteurs- en merkenrecht. Hij is werkzaam bij Van Kaam advocaten te Amsterdam en heeft veel ervaring met procederen, adviseren en het uitonderhandelen en opstellen van contracten, onder meer op het gebied van film en televisie. NBF-leden kunnen tegen speciale voorwaarden bij Remco terecht, neem hiervoor contact op met het NBF-kantoor.