Open brief van filmmakers aan Staatssecretaris Halbe Zijlstra
Filmmakers Paul Verhoeven, Jean van de Velde, Urszula Antoniak, Alex van Warmerdam, Martin Koolhoven hebben een open brief geschreven aan Staatssecretaris Halbe Zijlstra, de Raad voor Cultuur en de woordvoerders cultuur van de Tweede Kamer. Onderaan dit bericht is de brief in pdf te downloaden.
Als de Nederlandse Film een politieke partij was geweest en een entreekaartje een stembiljet, dan hadden we in 2010 een kabinet van filmmakers gehad. Een coalitie met de Dierenpartij had al een ruime Kamermeerderheid opgeleverd. Meer dan 4,4 miljoen bezoekers (omgerekend 74 Kamerzetels) trok de Nederlandse film naar de bioscoop het afgelopen jaar. Resultaat van een langdurig en doelgericht overheids-beleid enerzijds en ondernemingslust, realiteitszin en creativiteit van filmmakend Nederland anderzijds. Film is de nobele kunst van het maken van compromissen. Geen kunstvorm is van oudsher zo gerelateerd aan het gevecht tussen geld en inhoud, geen kunstenaar is zo gewend aan de tering en de nering. Geen beroepsgroep heeft zo’n moordende concurrentie met buitenlands product dat met een veelvoud aan financiële middelen geproduceerd wordt. En geen culturele sector heeft zich de afgelopen jaren zo ontworsteld aan het subsidie-infuus in succesvolle pogingen privaatgelden te vinden voor de (mede-)financiering van haar producten. Geen culturele uiting wordt inmiddels beter gezien dan de Nederlandse film.
Dat was 15 jaar geleden anders. Toen waren Nederlandse films nog incidenten, de diversiteit van het product geringer, de expertise van de makers magerder, de relatie met het publiek marginaal en het marktaandeel minimaal. Over het waarom van deze stijgende lijn in aanzien en kwaliteit (ook in 2011 zijn nu al weer bezoekersrecords gebroken en zijn er op prestigieuze festivals in het buitenland prijzen gewonnen) valt lang te analyseren en te discussiëren. Maar kort kan ook. Want de bottomline is: er worden meer films gemaakt! Talent voor en achter de camera kan vaker filmen en dus tot ontplooiing komen. Het publiek heeft kunnen wennen en zijn of haar voorkeuren kunnen bepalen. De diverse films hebben hun eigen publiek ontdekt, en omgekeerd. Het wiel hoeft niet iedere keer weer uitgevonden te worden. Er is een industrie ontstaan. Met nieuwe ambachten en beroepsgroepen, investeringen en ambities, met duizenden werkzame zzp-ers.
Betekent dit alles dat de Nederlandse Film inmiddels zonder subsidie kan? Helaas, het antwoord is nee. Zoals dat antwoord nee is voor alle landen waarin de landstaal niet ‘Hollywood-Engels’ is. Zoals de Zweedse en de Zwitserse film hun inkomsten primair uit het Zweedse en het Zwitserse publiek halen, en de Chinese en de Indiase film het primair van het Chinese en het Indiase publiek hebben, zo moet de Nederlandse film het economisch gezien van Nederlandse bezoekers hebben. Het grote verschil is natuurlijk de omvang van de thuismarkt. En ja, Nederland is een klein landje. Net zoals Zweden, Zwitserland, België, Denemarken en zoveel andere landen waarin de steunmaatregelen voor film vaak veel hoger liggen…
Een korting op filmsubsidie betekent niet alleen veel minder Nederlandse films, maar op termijn onherroepelijk een korting op kwaliteit, een verlies aan publiek, en een terugval naar de ‘donkere jaren ’80 en 90’ waarin het marktaandeel van de Nederlandse films zich tussen de 0,8 en 3 procent bewoog. Zoals het Nederlands Elftal niet kan bestaan zonder duizenden elftallen en honderden veldjes waarop talenten uren kunnen spelen, zo kan de Nederlandse Film niet zonder duizenden makers die ervaring opdoen in allerlei korte en lange films. Oefening baart kunst. Ervaring baart kwaliteit. Met een doordacht beleid heeft de filmsector via het jarenlang produceren van succesvolle jeugd- en familiefilms een groot en loyaal publiek weten te kweken. Een publiek dat inmiddels volwassen geworden is en zelf weer kinderen krijgt. Een publiek dat zeer divers is en niet alleen meer interesse toont in jeugd- en familiefilms, maar ook in literaire verfilmingen, art-house films, komedies, vrouwenfilms en zelfs in films voor de traditioneel moeilijk te bereiken groepen als die van allochtonen en mannelijke adolescenten.
Bert Haanstra, een van de grondleggers van de vaderlandse film, maakte in de jaren ’50 en ‘60 unieke documentaires als ALLEMAN en SPIEGEL VAN HOLLAND. Films die het zelfbeeld van een generatie toonden. Tegenwoordig wordt de spiegel van Holland voor Jan en Alleman voorgehouden in talloze korte en lange speelfilms, korte en lange documentaires en animatiefilms. En er wordt massaal naar gekeken via de bioscoop, de dvd, de tv en het internet. Een nieuwe generatie jongeren eet, praat, slaapt en leeft met beeldverhalen. Hun culturele identiteit wordt mede bepaald door de laagdrempelige confrontatie met de Nederlandse film in al zijn variëteit. De voorgestelde kortingen op de Nederlandse film getuigt van een laag zelfbeeld van een overheid die juist in de afgelopen jaren een succesvolle richting aangaf.
Een voetbalcompetitie met 16 wedstrijden per jaar is ten dode opgeschreven. Het publiek zal nooit aan de spelers kunnen wennen, de spelers zullen nooit kunnen excelleren, nationaal noch internationaal. Een filmcultuur met een handjevol films per jaar zal hetzelfde lot ondergaan.
Paul Verhoeven
Jean van de Velde
Urszula Antoniak
Alex van Warmerdam
Martin Koolhoven